16 november 2016
Buuf heur rits van heur jas en de rits van mijn peignoir (zwart namaakfluweel, wat eigenlijk, o, ja, velours heet) waren kapot. De jassen zelf waren nog intact, en uw Chiepje is niet van zinloos weggooien, maar door die tievushand kan ik veel niet meer, maar er is een repair café, tegenwoordig. En Kira had op dag 2 al de stofzuiger gemold (Cat and Dog!) dus de ritsen eruit getornd, wat lukte en met de hele zooi naar dat café heen, wat gewoon in Het Goed zit.
Allerlei mensen voor mij, iemand met een cassetterecordertje waarmee ik vroegah liedjes van piratenzender Veronica opnam (don’t cry for me Argentina), maar bandjes en niet gedigitaliseerd.
Ik was aan de beurt bij de naaimevroi. Een tanig mensje met stokkenarmpjes en een pruimenbekje. Ik liet Buufs jas en de rits zien, en er waren allerlei bezwaren, want door de drukknopen kon je de rits er niet meer tussen werken, want die lieve chinese meisjes hadden eerst rits en toen drukkers gedaan (en hopelijk toen geld gekregen en gaan slapen) en er hingen nog draadsjesj aan van het tornen, fluisterde ze.
Ik legde 17 keer uit dat het een werkjas was, dus het niet om het mooi ging maar om het dichtkunnen. Ze greep me intiem bij mijn spekbiceps met heur tanige barbiehandje, en trok me naar zich toe, en lispelde:
“maar ik wil u toch ook even sjeggen dat deze jasj heel viesj is.”
Toen wou ik die stokkenarmpjes en dat stokkennekje door de midden breken en gillend die uitgetornde rits om haar keel draaien en alles met mandarijnen bekogelen. Ik heb hard geslikt en de jas in de tas gedaan voor een zogenaamde wasbeurt (die die al gehad had), en ik ga het GODVERDOMME zelf wel doen.